Deliveroo-bezorgers werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst

Nadat eerder de rechtbank en het gerechtshof de vraag of maaltijdbezorgers van Deliveroo in Nederland werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst bevestigend hadden beantwoord, volgde op 24 maart jl. ook een bevestigend antwoord van de Hoge Raad. De maaltijdbezorgers van Deliveroo zijn dus geen zzp’ers, maar werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Hoe de Hoge Raad tot dit oordeel is gekomen en wat deze uitspraak in de praktijk zal betekenen voor de vraag of al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst (“de kwalificatievraag”), bespreken we in dit artikel.

Kwalificatievraag

Wanneer de vraag voorligt of een overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst (de “kwalificatievraag”), dan staat artikel 7:610 BW bij de beoordeling centraal. Volgens dit wetsartikel kwalificeert een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst als zij de volgende elementen bevat: (i) arbeid, (ii) loon en (iii) gezag. De bedoeling van partijen is bij deze kwalificatievraag – zo leerde de Hoge Raad ons in november 2020 – niet van belang. Bepalend is hoe partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst en of de door partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de eisen voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Kortom: zijn de drie voornoemde elementen in de praktijk aanwezig in een situatie waarin partijen niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten, dan is tóch sprake van een arbeidsovereenkomst. De kwalificatievraag heeft bij technologiebedrijven die door middel van een platform hun activiteiten verrichten tot verschillende rechtszaken geleid. Bijvoorbeeld tegen Helpling, Temper, Uber en dus ook Deliveroo. Waar het element ‘loon’ relatief eenvoudig te beoordelen is, gaat het in de praktijk – en ook in deze Deliveroo zaak – veelal om de invulling van het element ‘arbeid’ en het element ‘gezag’. Wat overwoog de Hoge Raad daarover in deze uitspraak?

Hoge Raad

De Hoge Raad overwoog dat alle elementen van een arbeidsovereenkomst aanwezig zijn en dat de maaltijdbezorgers van Deliveroo als werknemers kwalificeren. Daarbij herhaalde de Hoge Raad dat of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, afhangt van ‘alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien’.

Specifiek met betrekking tot de elementen ‘arbeid’ en ‘gezag’ gaf de Hoge Raad nog relevante overwegingen voor de praktijk. Voor wat betreft het element ‘arbeid’ overwoog de Hoge Raad dat het feit dat de bezorgers een grote mate van vrijheid hebben om zich in het Login-systeem aan te melden en het contractueel was toegestaan dat bezorgers zich lieten vervangen, weliswaar een vrijheid schetst waarmee de arbeid kan worden verricht, maar dat dit niet van dien aard is dat daarmee de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst onverenigbaar is. Enige mate van vrijheid tot het verrichten van de arbeid hoeft dus niet in de weg te staan aan de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst. Wederom geldt dat dit moet worden gezien in het licht van alle omstandigheden van het geval. Met betrekking tot het element ‘gezag’ overwoog de Hoge Raad dat zijn rechtspraak aantoont dat het verrichten van gewone bedrijfsarbeid kan duiden op een gezagsverhouding. Is er sprake van inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering, dan kan dit zodoende een aanwijzing zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Hoewel velen daarop wellicht hoopten, zag de Hoge Raad geen aanleiding voor verdere rechtsontwikkeling van de kwalificatievraag. Volgens de Hoge Raad heeft dit vraagstuk al de aandacht van de Nederlandse en de Europese wetgever en ligt, anders gezegd, de bal hiertoe bij hen.

Conclusie

De Deliveroo-uitspraak laat zien dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst nog steeds gaat om een afweging van alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat werkzaamheden worden verricht die zijn ingebed in de organisatie en een kernactiviteit van de organisatie betreffen, kunnen daarbij een aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst zijn. Vooralsnog geldt echter nog altijd dat dit slechts één omstandigheid betreft die in de holistische benadering van alle omstandigheden van het geval dient te worden meegewogen. Voor rechtsontwikkeling op dit punt ziet de Hoge Raad thans geen aanleiding. De bal – om nadere regels aan de kwalificatievraag te stellen – ligt nu bij de Nederlandse en de Europese wetgever.

Twijfelt u aan de kwalificatie van de door u ingeschakelde zzp’ers, dan onderschrijft deze uitspraak het belang om hier nog eens kritisch naar te kijken. Kwalificeert de door u ingeschakelde zzp’er immers als werknemer, dan kan dit u (gelet op de ontslagbescherming evenals de financiële aanspraken die een werknemer toekomt) duur komen te staan. Indien u daar behoefte aan heeft, kijken we graag met u mee.

Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met onze arbeidsrechtspecialisten.

Dit artikel is gepubliceerd in de Nieuwsbrief Vestius van april 2023