Blunderend FC Groningen geholpen door Arbitragecommissie

Het betaald voetbal kan altijd op media-aandacht rekenen, ook buiten het veld. De arbeidsrechtelijke randzaken lijken inmiddels op een parallelle competitie. Als contracten van spelers en coaches tussentijds worden opengebroken, dan kan iedereen de hoogte van de transfersom vernemen uit de media. Maar wat als de aankoop de club tegenvalt? Van de ontslagvergoedingen horen we weinig, tenzij de arbitragecommissie van de KNVB zich erover buigt, zoals in de zaak van de voormalige coach van FC Groningen, Frank Wormuth (1579—arbitraal-vonnis-fc-groningen-wormuth (knvb.nl)). Wormuth werd al na 12 wedstrijden in het huidige competitiejaar op staande voet ontslagen. Hij kreeg een jaarsalaris overgemaakt. Dat jaarsalaris als afkoopsom was opgenomen in het contract. Niet slecht betaald voor een dienstverband van 4,5 maand, zou men kunnen denken. Maar Wormuth stortte het geld terug en maakte aanspraak op de volledige betaling van zijn contract, dat nog ruim 31 maanden zou duren. FC Groningen ging daar niet in mee. De zaak werd voorgelegd aan de arbitragecommissie van de KNVB.

Bij FC Groningen leefde de gedachtekronkel dat een voetbalcoach gelijk kan worden gesteld aan een statutair bestuurder. Een bestuurder kan inderdaad op ieder moment worden ontslagen, maar een voetbalcoach niet. De verwarring is kennelijk gelegen in de wetgeschiedenis van de ontslaggrond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW. In jargon wordt het ook wel de h-grond genoemd die is bedoeld voor situaties die niet vallen onder de overige redelijke gronden voor ontslag. De wetgever realiseerde zich dat dit nogal vaag was en gaf enkele voorbeelden. Zo is in de parlementaire geschiedenis de voetbaltrainer die wordt ontslagen wegens achterblijvende resultaten in de context van de h-grond als voorbeeld gesteld (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 130). De preventieve ontslagtoets geldt dus onverkort bij het ontslag van een voetbalcoach, maar de ontslaggrond ligt voor het grijpen. Terwijl de wetgever de bal voor FC Groningen al op de stip had gelegd, besloot de club toch over te gaan tot een ontslag op staande voet. Ontslag op staande voet is niet bedoeld voor teleurstellende resultaten. Daar kwam nog eens bij dat het contract tussen de partijen niet deugde. FC Groningen had voor zichzelf voorzien in een ruime tussentijdse opzegmogelijkheid. Voor de coach gold een zeer beperkte tussentijdse opzegmogelijkheid. Geen gelijk speelveld dus (artikel 7:667 lid 3 BW). De arbitragecommissie oordeelt dat de tussentijdse beëindigingsbepalingen vernietigbaar zijn. Zij stelt vast dat Wormuth daar terecht een beroep op heeft gedaan.

Op het moment van het ontslag op staande voet zou het contract nog 31,5 maanden duren. De coach maakte aanspraak op volledige uitbetaling. FC Groningen wordt uiteindelijk geholpen door de arbitragecommissie die de verschuldigde loonsom halveert tot 15,75 maanden, omdat een ontbinding op de h-grond niet ondenkbaar was geweest: “Daarbij zou, gelijk op de omstandigheden, de ontbindingsvergoeding niet per definitie gelijk zijn geweest aan de gehele restwaarde van de overeenkomst.”. Kortom, FC Groningen was uiteindelijk nog geen vier maandsalarissen ‘duurder’ uit dan met de (ondeugdelijke) contractuele regeling.

De arbitragecommissie had het recht de vergoeding te matigen (artikel 7:677 lid 4 BW). De Hoge Raad heeft echter uitgemaakt dat deze bevoegdheid alleen mag worden gebruikt om een onaanvaardbaar resultaat te vermijden (Kasteleijn/Penrod, 1 juni 1990, NJ 1990, 715). Kortom, de rechter moet bij de uitoefening van de matigingsbevoegdheid een mate van terughoudendheid betrachten die met dit uitgangspunt strookt. FC Groningen heeft geen onaanvaardbare gevolgen aangedragen van het uitbetalen van het contract. De club heeft de omstandigheden juist volledig over zichzelf afgeroepen met het onterechte ontslag op staande voet en de gemankeerde tussentijdse opzeggingsclausule. De halvering van de vergoeding is in het arbitraal vonnis onnavolgbaar gemotiveerd. De kans dat de overheidsrechter een matiging van 50% zou toepassen in deze situatie, is onwaarschijnlijk gezien de matigingsleer. In de media laat de zaakwaarnemer van de coach niettemin weten tevreden te zijn. Hij zegt onder meer: “Onze advocaten zeiden meteen al dat de bepalingen in het contract in strijd waren met het Nederlands arbeidsrecht. Ik ben benieuwd wat de uitwerking op andere contracten gaat zijn die op deze wijze zijn opgesteld.”. Toch zou het voor de voetbalcoach beter zijn geweest als het geschil zou zijn beslecht door een overheidsrechter met meer afstand tot het betaald voetbal dan de KNVB arbitragecommissie.

Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met Michiel van Haelst (06-553 944 87).

Dit artikel is gepubliceerd in de Nieuwsbrief Vestius van april 2023