Alle bestuurders zijn gelijk, maar die in de non-profit iets minder dan zij in het bedrijfsleven

Een statutair bestuurder van een BV en NV geniet sinds jaar en dag weinig ontslagbescherming. De positie van de bestuurders van een vereniging en stichting is zo’n drie jaar geleden gelijkgetrokken met die van de BV en NV. De preventieve ontslagtoets is niet langer van toepassing op alle bestuurders in alle rechtsvormen. Dat het ontslag van een statutair bestuurder, net als bij een ‘gewone’ werknemer, wordt getoetst aan de gronden van art. 7:669 BW, laat onverlet dat het ontslag op zichzelf een vaststaand feit is. De arbeidsovereenkomst kan niet meer worden hersteld door de rechter. De bestuurder kan alleen nog, bij wijze van laatste strohalm, compensatie vragen in de vorm van een billijke vergoeding (ex art. 7:682 lid 7 BW). Hoe je het ook wendt of keert, een statutair bestuurder is afhankelijk van het vertrouwen dat hij geniet van het orgaan dat hem heeft benoemd. Als de verhoudingen tussen een bestuurder en de toezichthouder onder druk komen te staan is al snel de conclusie getrokken dat bij verslechterde verhoudingen de arbeidsrelatie naar alle waarschijnlijkheid niet lang meer zou hebben geduurd. Een ‘gewone’ werknemer kan bij de begroting van schade nog roepen dat het dienstverband nog jaren zou duren ook al worden de gedragingen die hebben bijgedragen aan de onrechtmatige opzegging weggedacht. Een bestuurder komt daar niet mee weg.

De hoogte van de beloning van de bestuurder in de non-profit sector ligt in het algemeen lager dan die in een kapitaalvennootschap. Een bestuurder, wat zijn beloning ook is, behoort nu eenmaal tot de allerhoogste echelon van het werknemersbestand en krijgt dan toch al snel voor de voeten geworpen dat het afbreukrisico door de bestuurder maar op de koop moet worden toegenomen. Voor de bestuurder met een relatief laag beloningspakket zijn de druiven dan extra zuur. De rechtbank te Utrecht bevestigt in een uitspraak dat de directeur van een verenging (zonder winstoogmerk) juist een zuinigere behandeling ten deel valt dan die van een commerciële onderneming in geval van ontslag zonder een gedragen rechtsgrond. Immers, zo redeneert de rechtbank, het salaris en de vergoedingen van de bestuurder moet de vereniging betalen uit de bijdragen van haar leden.

Het ging hier om een voorzitter-bestuurder van een vakbond die aanvankelijk in dienst was voor bepaalde tijd. De vakbond heeft circa dertig medewerkers in dienst en tien van hen hebben hun zorgen geuit over het voortbestaan van de vakbond, het ontbreken van medezeggenschap en het bestaan van een angstcultuur. De bewuste melders wilden niet in gesprek met de ledenraad, die fungeert als de werkgever. Daarom heeft de ledenraad een zelfevaluatie doorgevoerd onder leiding van een extern bureau. Bij die gelegenheid is door de ledenraad expliciet het vertrouwen in de bestuurder uitgesproken. Kort nadien ontving de ledenraad een anonieme klaagbrief over de bestuurder en toch heeft de raad nog enkele weken nadien de schriftelijke voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend. In reactie op de anonieme brief benaderde de ledenraad wederom een extern bureau met het verzoek een offerte uit te brengen voor een interventie. De bestuurder maakte bezwaar tegen de opzet en aanpak in de offerte. De ledenraad wilde de offerte accorderen maar bleek onbevoegd. Alleen de bestuurder kon de opdracht verstrekken, maar zij ging niet akkoord. In een ingelast overleg van de ledenraad met de bestuurder is vervolgens een brief overhandigd met een voorgenomen besluit tot ontslag van de bestuurder wegens een vertrouwensbreuk. In de daaropvolgende ledenraadsvergadering wordt de bestuurder ontslagen en met onmiddellijke ingang uit haar functie gezet.

De rechtbank stelde vast dat de verhoudingen tussen partijen zijn geëindigd door het ontslagbesluit. De rechtbank komt tot de conclusie dat de toelichting van de ledenraad niet viel te plaatsen in een ‘gedragen ontslaggrond’. Het ontslag was simpelweg “te abrupt”. Dat betekent normaal gesproken dat een billijke vergoeding voor de bestuurder gereedligt. De rechtbank maakte een schatting van de vermoedelijke duur van de arbeidsovereenkomst indien die niet door de opzegging door de ledenraad zou zijn geëindigd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet bleek van een voldoende redelijke grond voor ontslag, wel duidelijk is dat het handelen van de bestuurder bij de ledenraad op weerstand stuitte en dat er weerstand tegen haar was binnen de organisatie. Beide partijen treffen hier blaam, aldus de rechtbank die bij het oordeel over de billijke vergoeding betrekt dat de bestuurder in de salarisonderhandelingen met de ledenraad een voor haar zeer gunstige vertrekvergoeding had bedongen en gekregen. De bestuurder had al recht op een contractuele vertrekvergoeding (gelijk aan een jaarsalaris) plus de transitievergoeding. Met de doorbetaling van het salaris over de opzegtermijn, waarin zij was vrijgesteld van werk, de transitievergoeding en de beëindigingsvergoeding wordt de bestuurder volgens de rechtbank voldoende gecompenseerd voor de wijze waarop de arbeidsovereenkomst door de opzegging is geëindigd. Daarbij komt, aldus de rechtbank, dat de vereniging geen commerciële onderneming is maar een vakvereniging, die het salaris en de vergoedingen van de bestuurder moet betalen uit de bijdragen van haar leden. Deze uitspraak valt goed te volgen vanuit een rekkelijk sociaaleconomisch oogpunt, maar vanuit streng dogmatisch opzicht doet het de wenkbrauwen fronzen.

Voor vragen of advies over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met Michiel van Haelst (06-553 944 87).

Dit artikel is gepubliceerd in de Nieuwsbrief Vestius van april 2024